Zacht voedsel heeft het gebit van de mens veranderd en daardoor ook de menselijke spraak. Dat concludeert een Zwitsers-Duits onderzoeksteam na een uitgebreide analyse van oude schedels en hedendaagse stammentalen.
In de steentijd gebruikte de jager-verzamelaar het gebit als werktuig. Tanden werden zowel gebruikt om noten en botten te kraken als om vlees af te scheuren. Doordat elementen afsleten, verdween de lichte overbeet die de mens van nature heeft. De latere boeren, die zich voedden met pap en gemalen graan, hadden deze overbeet wel. De onderzoekers bestudeerden nauwkeurig wat er in de mond van iemand met en zónder overbeet gebeurt.
Uit het onderzoek bleek dat de afgesleten voortanden van de jager-verzamelaar, en de daarmee gepaarde stand van de elementen, tot gevolg had dat de mens in de steentijd onmogelijk de klanken ‘v’, ‘f’ en ‘w’ kon maken. Ook de klanken ‘p’ en ‘b’ moeten volgens de onderzoekers lastig zijn geweest. Het zachte voedsel dat boeren aten, zorgde ervoor dat de voortanden intact bleven. Hierdoor werd het mogelijk om met de onderlip de boventanden te raken en subtiele lipklanken voort te brengen.
Voorheen ging men ervan uit dat het spraaksysteem van de mens sinds een half miljoen jaar onveranderd is. “Ons onderzoek suggereert dat taal mede wordt gevormd door cultureel opgewekte veranderingen in de menselijke biologie,” stelt het onderzoeksteam in het vakblad Science. In het onderzoek wordt ook gesteld dat hedendaagse jagersvolkeren minder gebruik maken van de ‘v’, ‘w’ en ‘f’. In slechts 2 van de 343 Aboriginal-talen worden ‘v’- en ‘f’-klanken gebruikt. Deze constatering werd in 1985 ook al gedaan door linguïst Charles Hockett.